Esther

Ter nagedachtenis aan Oom 1

Het einde van een tijdperk, in meerdere opzichten

Je was 17 toen ik geboren werd, en woonde aan de overkant bij oma. Je was de jongste van vier. Mijn moeder, de oudste. Daar tussen in zaten Loesje en Draak.
Alhoewel draak ouder was moest hij het doen met 2 als toevoeging. Wat hij niet zo leuk vond…

Toen je nog in de Maasstraat woonde, en ik dus nog heel klein was, kwam Herman bij je inwonen. Tenminste bij oma. Oma was in het rijke bezit van een papegaai. Romeo, zoals ook alle volgende papegaaien gedoopt zouden worden. Maar deze, een groene, kon jullie namen niet uit elkaar houden. Tibor en Herman. Het werd Herbor.

Al snel doopten wij, Sasja en ik, jou tot Oom 1. Want jij was ons liefste oompje. Waar je mee kon lachen. Die de vrede kwam herstellen als het in de Wetering weer eens uit de hand liep.. Als jij kwam, bracht je rust. Maar je was ook de oom die met mij en Sasja ging ‘vliegen’ over de bruggen bij de Amstel in je eend. Vanaf het Waterlooplein tot aan het Frederiksplein, de hele reeks bruggen werd genomen, volgas. We  kwamen echt los van de grond als je maar genoeg gas gaf.. En daar zorgden wij dan wel weer voor. Je voelde het in je buik.

De oom die mij op zondagen in alle vroegte meenam in de Diane naar Zandvoort, al sjekkies rollend op de snelweg. Met je been zette je je stuur vast, vervolgens pakje shag op t stuur en dan tergend langzaam rollen…Niet leuk vond ik dat..Doodeng eigenlijk..Vooral als er iets viel van die kostelijke waar. Dan werd er ook gebukt en gemaaid over de grond. Ik was blij dat ik op een gegeven moment genoeg geoefend had om zelf te draaien en dat deed ik maar al te graag voor je..

In Zandvoort aangekomen voegden wij ons altijd bij Draak en t Konijn, die zich dan reeds verschanst hadden bij Paal 69. Het befaamde naaktstrand. Een heel eind lopen, want ver afgescheiden van het normale strand, waar men hutje mutje lag. En badkleding aan had. Ik vond het overweldigend al dat familie naakt, en ondanks dat er toch lichte druk werd uitgeoefend heb ik me er niet toe laten verleiden. Badpak bleef aan!

Oom Weldoener, zo noemden we je soms ook, want in moeilijke tijden bracht je mijn moeder rond Kerst altijd een kleine geldelijke bijdrage en ik weet hoe blij zij dan was, en wij daardoor ook.

Helaas gingen jullie verhuizen naar Druten. En toen moesten wij het zelf verder rooien…We zagen je in die tijd niet meer zo vaak. Maar ook wij vlogen uit richting verre oorden. Toen ik weer terug was in Amsterdam was jij inmiddels ook weer terug. En regelmatig vereerde je mij met je bezoekjes. 

Oom, de laatste der Mohikanen, je bent er niet meer. Je komt niet meer langs. Om bij de deur al direct mede te delen, niet op je te letten, ik ga wel in de tuin zitten als je moet werken.

Als je kwam dan vulde je het huis en legde alles plat. Tenminste, ik kwam tot niets meer. Je liet je in de bank vallen, verzamelde de dieren om je heen, en kwam vervolgens de rest van de dag niet overeind.  Je kon daar intens van genieten.

Je zal nooit meer bellen. En ja…Dat deed je veel en vaak. Liefst meerdere keren op een dag. Als enige bleef je ook hardnekkig op de huistelefoon bellen. Die hadden wij om die reden ook omgedoopt tot de “Nonkelfoon”! Alleen voor oom hielden we die in werking.

Het einde van een tijdperk, want niemand zal ons daar nog op bellen….Hij staat inmiddels in de kast…

Erbarme dich.., have mercy…

Oom je wilde niet oud worden, je wilde eeuwig jong blijven. Je wilde vissen in vijvertjes waar de visjes niet meer zo hapten. En dat stemde je somber. Je begreep het niet? Hoezo? Dat vroeg je je vaak hardop af.

Je haatte de beperkingen die het leven je oplegde. Het liefst ontkende je alles wat tegen zat. Om hulp vragen deed je al helemaal niet, tenzij je echt niet anders kon. En dan nog…

Ik moest je de hulp vaak opdringen, wat soms kon leiden tot kleine aanvarinkjes. Maar achteraf was je dan toch wel blij als dingen geregeld waren waar je maar niet uitkwam.

Je grootste verdriet was wel het afnemen van je rijbewijs.. Tenminste zo noemde je dat. Geheel onterecht ook, vond je zelf. Over dat laatste verschilden we nogal van mening.

Want ik stapte al jaren niet meer bij je in. Het was echt kamikaze rijden met je. Stoepranden, fietsers en voetgangers, niets was veilig. Het oordeel van de examinator na de verplichte rijtest die je had aangevraagd was vernietigend. Woedend was je. Een complot was het. Maar je was vooral zo verdrietig dat je moest accepteren dat je je autootje niet meer mocht besturen. Dat je moest accepteren dat een ander die beslissing voor jou had genomen.

Het beperkte je enorm, je kon niet meer langskomen bij ons wanneer je maar wilde, want nu moest het met het OV of lopend. En het risico op voor niets komen was nu ineens iets om rekening mee te houden, want even terug  ging allemaal niet meer zo makkelijk. Het lopen ging je steeds moeilijker af en we hielden ons hart vast als je op pad ging.

Als je dan weer woedend opbelde dat de chauffeurs geen rekening hadden gehouden met je waardoor je bij het optrekken de hele bus, tram of metro door zeilde..

Maar waarom ging je dan ook niet gewoon zitten?

Je kreeg gelukkig wel regelmatig hulp op straat aangeboden die je graag aannam vooral als het van jongedames kwam. Maar je vroeg je dan wel vaak af hoezo dan?

Ach mijn lief oompje, je kon tegen niemand nee zeggen. Je had het volste vertrouwen in de goedheid van de mens.

Ik herinner me een paar Hongaren die je aanspraken omdat hun auto was weggesleept.. Natuurlijk bracht jij ze wel even naar het ophaalpunt en natuurlijk schoot jij die vierhonderd euro sleepkosten wel even voor. Want natuurlijk zouden die aardige jongens het gaan terugbetalen….

Hoeveel internet providers heb je gehad de afgelopen jaren? Het ene modem stond vaak nog ingepakt op de kast als het volgende weer binnen kwam.

En hoeveel energie abonnementen heb je je niet aan laten smeren. Nee, Esther, zij zullen de eventuele boete betalen. Want dat hebben ze gezegd. Bovendien was t een heel aardige jongen aan de deur..

Als het dan na heel veel bellen met de verschillende maatschappijen was gelukt jouw boete te laten kwijtschelden, dan had je tot mijn verdriet en verbazing binnen een mum van tijd toch weer een andere groene stroom voorziener die net iets goedkoper zou zijn dan de vorige groene stroom voorziener. Ik kon het niet meer bijhouden…En heb Ooms energiemaatschappijen losgelaten…

Lieve oom, je had nog zoveel plannen. Je was sinds kort weer wat mobieler, dankzij je Microcar.

Je ging regelmatig even ‘pilsen’ in de Rijnbar, en had daar ook weer wat contacten opgedaan waar je je goed bij voelde.

Je wilde jezelf misschien nog wel trakteren op een reisje naar de zon. Zoals je een paar jaar geleden had gedaan…Maar het mocht allemaal niet meer zo zijn.

Het einde van een tijdperk…Op eerste Kerstdag was je er niet..op Oud & Nieuw zul je er niet zijn….niet in levende lijve, maar in ons hart zal je er altijd zijn. Zal je altijd in liefde worden herinnerd door mij, Eric en Sam.

Mischa

Ggggodsamme Tib, het is net als met bijna al je auto’s: links net de leidingen en een klep gereviseerd, blijkt je rechterkant zo geblokkeerd als je koelkast thuis. Er móet een autoriteit zijn die je hiervoor kleurrijk kunt kapitonneren. Vijf dagen heb je geprotesteerd bij de hoogste instantie, maar aan die lange met de zeis, sinds dat laatste groot onderhoud verwees je daar veelvuldig naar, was geen ontsnappen. Biechten deed je bij niemand, maar toch denk ik dat je wel bent binnengelaten, aangezien ze daar de kracht van het woord wel erkennen.

In die vijf dagen bleek hoeveel niet alleen familie en vrienden, maar ook je buurtje om je geeft: Mark had het al over ieder zijn eigen topje van de ijsberg, ik heb sterk het gevoel dat ik onder water heb mogen kijken naar het geheel, want uit Daniel’s woorden, de bovenbovenbuur, rijst een consistent beeld op: “hij was geliefd onder buren, hielp mensen, was scherp in zijn analyses, had humor en was eigenwijs. niemand mocht hem helpen, hij wilde alles altijd alleen doen. Ondanks zij beperkingen bleef hij strijdbaar, vol humor en liet hij zich niet kisten.” Okee, bijna consistent.

Het spontane piano stukje, hoorbaar door het plafond, dat eigenlijk voor kleine kring bedoeld was, zal straks hier dan toch zijn premiere publiek vinden, al was het maar omdat het hier dan toch wat meer aanvoelt als de Holendrechtstraat, in plaats van de laatste tussenhalte van jou en en je roedel: Olle, heer Draak, koniijn, loesje, en Antonia. Iris, hoogzwangere bovenbuuv, mocht jouw premiere zich aandienen, denk goed na over de naam, want mensen in Tib’s omgeving hebben de hinderlijke gewoonte van voornaam te veranderen.

Mensen die die behoefte niet voelden, kregen van jou er gewoon één toebedeeld: De kloek, de hond, het bladetend insect, haasje klaas, de marmot -garagehouder in Druten- kreeg bij het op- en uigroeien van zijn zoon er nog een bij: ed en willem bever. Overigens hield je er op elk adres een tweede automonteur op na: de overbuurman. Sowieso heeft de uitvinding van het wiel voor jou pas zn nut bewezen na de uitvinding van de verbrandingsmotor. Dat je brommobiel de geest gaf toen ik hem op je stoep parkeerde, mag profetisch genoemd worden.

Soms werden ook creatieve uitspattingen hertiteld: de lachende koe, het troostende paard, frans hals achtige hondeportretten bevolken je verdieping, ik snap nu ook veel meer je affiniteit met Chagall: In de tijd dat co-ouderschap nog geen begrip was, maar je wel elke woensdag langs kon komen, dank je mam, heb je me eens gevraagd me ziek te melden. Om half zes ’s ochtends stond je op de stoep, rond lunchtijd stonden we in Centre Pompidou, waar een overzichtstentoonstelling was. In mijn studententijd, ik was in between homes en kon bij Kees en Gertruud inwonen met als enige tegenbetaling eens in de week koken en een statieportret van -hoe kan het ook anders- hun beider honden, besteeg ik de zoldertrap van dat statig huis in loenen, en stond in het schemerdonker oog in oog met Aleida, de met kaarsvet bedropen schedel en ex bewoner van Tib en Herman’s studententijd. Wees gerust, toen ook al in die verschijningsvorm.

Zo spring ik deze dagen voortdurend door de tijd, op zoek naar jou. Mijn neiging tot doordiscussieren weet ik aangeleerd door mijn verwoede pogingen als tiener om door je psychologisch geschoolde verdediging te breken, en dat werkt nog een generatie door naar de verbeterde versie 3.0, waarvan de diverse debat trofeeen van Mila mogen getuigen. Daarmee omgaan is nog work in progress, maar zij is er al een stuk eerder bij. Als ik later opa mag zijn van 4.0 zijn we hopelijk in balans.

Ik heb je eens een rondgang geboden langs mijn Utrechtse grachten en pleisterplaatsen, stomverbaasd was je dat buiten Amsterdam ook zoiets kon bestaan, en je riposteerde dat naar later bleek in aanloop naar je eerste hartekreet in t olvg, met een tocht door Oost en Rivierenwijk, bijna koortsachtig om alsnog in ieder geval de geografie van je geschiedenis te delen. Een stortbui op droge grond, het dreigde verloren te gaan. Gelukkig hebben we de Grote Bibliotheek aan de Holendrechtstraat nog. Hoewel er toen nog niks urgents aan de hand was, moest ik toen onwillekeurig denken aan die keer dat ik instructies kreeg van Tinka’s opa over de inhoud van zijn boekenkast, die, beginnend dement zich letterlijk aan mij staande moest houden tussen de drukke verhuizers die zijn nest uitgumden, zoals in The eternal sunshine of the spotless mind. Die ontluistering is je godzijdank bespaard gebleven.

Waar ik jaren me enigszins afgunstig voelde als ik voor mij compleet nieuwe feiten via anderen leerde , snap ik inmiddels dat iedereen dat heeft, maar dat gestuiter door de tijd voel ik als een aai een stomp een diepe tuimeling een kus en het duizelt me, maar jij had thuis gewoon vanuit je zetel, als een iets luiere versie van je bhoedda’s, zicht op al die ankers in de tijd, en voelde je volkomen senang. Was je in je tijdloos element, in die zin is er niks veranderd.

Een beeld dat steeds opduikt bij mij, we hadden voor vakantie een omgebouwde Ford Transit, en vanuit mijn bed had ik een hoog uitzicht over de bestuurdersplaats, is de weerspiegeling van van de snelwegverlichting in je toen al kale knarretje, als de lichten van een eindeloze startbaan, en dan kan ik slapen.

Sylvie

Lieve Tib,

Het spijt me dat ik er niet bij kan zijn vandaag. Ik bewaar fijne herinneringen aan de tijd die we samen hebben doorgebracht. Het ontdekken van Amsterdam, de tocht door de grachten met de rondvaartboot, de café’s waar we wat dronken, de maaltijden die we samen hebben gedeeld, bij jouw thuis of in het restaurant. Ik herinner me de optredens waar we trots luisterden naar Mark’s mooie stem, ik herinner me jouw vriendelijkheid en humor. Ik bewaar een herinnering aan een mooie avond met jou en mijn familie. We aten samen, we dronken, we lachten, we luisterden naar muziek en we zongen tot laat in de nacht. Ik heb aan mijn pappa gevraagd om je te ontvangen, want ik weet dat er daar over je gewaakt wordt.

Mark

Lieve Pap,

Daar sta ik nu op de plek waar jij vaak stond bij dit soort gelegenheden. Want jij was daarin gewoon de beste, geestig, gedragen en artistiek. In onze familie hebben we altijd veel artiesten gehad. Ja, wij zijn erg artistiek, veelal in figuratieve zin. Jouw broer bijvoorbeeld, en jouw vader namen veel en graag de tekenpen of het penseel ter hand. Met het wegvallen van familieleden kwamen deze werken meer en meer in het bezit van het restant van de familie. Deze trechterwerking heeft er nu voor gezorgd dat een groot oppervlak van jouw woonruimte nu in beslag wordt genomen door indrukwekkende stapels lijsten en lijstjes, werken en werkjes in vele stijlen en gedaanten. Als ik bij jou kwam dan zag ik eigenlijk maar het topje van de ijsberg. Het gedeelte van de ijsberg dat zich al die tijd onder water bevond begint zich nu pas langzaam af te tekenen. We hebben wat af getekend, geschilderd en gekleid met zijn allen in deze familie! 

Ook jij was een artiest, maar dan van het woord. Zoals een schilder met enkele eerste streken een beeld treffend weet neer te zetten, zo deed jij dat met woorden. Jouw wereld lag als het ware in een bedje van symboliek en humor. Jouw wereld ontsteeg de grauwe werkelijkheid, was vol denkbeelden met onvermoede dwarsverbanden en kleurrijke bovennatuurlijke wezens zoals denkmuizen, kriebelhanen, sprokkelbeesten en handelaars in wandelende takken. Hierbij hoorde ook vaak een heel ritueel. Ik was de illegale handelaar in wandelende takken, jij deed je voor als potentiële koper van een wandelende tak, maar in werkelijkheid een under cover inspecteur die kwam controleren op beschermde diersoorten. En dat de wandelende tak toch zeker hiertoe behoorde, dat diende ik toch te weten. Als ik dan desondanks de verboden waar aanbood, dan onthulde jij je ware identiteit, met alle vreselijke gevolgen vandien. 

De boete zou nog volgen, en via dit ritueel maakte ik al op vroege leeftijd kennis met de weerzin die jij had tegen halsstarrige autoriteiten en vergelijkbare instanties. Na weer een aanvaring met een onwillige ambtenaar, volgde er dan ook steevast een spreekwoordelijke “brief op poten”, waarin je dezelfde taalkunst aanwendde om de betreffende dienstklopper eens flink in zijn hemd te zetten. Hoewel ik me niet kan herinneren dat dit ooit succes heeft opgeleverd, gaf je niet op en bleven er altijd brieven op poten de deur uit gaan, zelfs nog in het zeer recente verleden. Advocaten, politie-ambtenaren, controlerend artsen, ze moesten er allemaal aan geloven. Ik weet zeker dat je brieven op poten niet onopgemerkt zijn gebleven. “Het is gezien”, om met Gerard Reve te spreken. 

Zo genadeloos als je jouw toorn op deze onverlaten liet neerdalen, zo sprak er liefde uit de woorden die je richtte aan degenen die jou na stonden. Die liefde had je om te beginnen voor jezelf, maar aangezien de liefde bij jou in royale hoeveelheden aanwezig was, deelde je hier ook ruimhartig van uit, aan vele personen en op even zoveel manieren en in even zoveel hoedanigheden. Zo leidde je eigenlijk niet één leven, maar meerdere, waarbij iedere betrokkene zijn eigen topje van jouw ijsberg te zien kreeg, terwijl het restant onder water aan het oog onttrokken bleef. 

In het gedeelte dat ik van je te zien kreeg zag ik een vader die trots en bewondering liet blijken voor zijn zoon. De aan mij bedeelde artistieke genen van de familie zaten hem in woord en muziek. Als ik een optreden had met een van mijn bands, dan stond jij vaak in de zaal, met een pilsje in hand. Na afloop zocht ik je dan meteen op en volgde een vaderlijke omhelzing. Als ik terugkwam van mijn zangles in Amsterdam kwam ik vaak bij je langs. Dan praatten we nog even bij of keken naar het staartje van een voetbalwedstrijd. Klagen deed je niet, maar het was wel duidelijk dat de jaren hier en daar hun tol gingen eisen. Dan viel je bijvoorbeeld in slaap in je stoel tijdens ons gesprek. Ook werd je slechter ter been, maar het was tekenend dat je eigenlijk niet in en uit de auto geholpen wilde worden. Je wilde alles zelf blijven doen, zelf de regie blijven houden. 

Vorige week in het ziekenhuis, toen de arts het tijd vond om een beslissing te nemen over het al dan niet voortzetten van de behandeling, en inderhaast degenen bij elkaar werden geroepen die deze zware taak op zich zouden moeten nemen, had jij de beslissing al genomen. Jij had met niemand iets te maken, je besliste zelf wel. Nadat je uit deze stoffelijke wereld was vertrokken, probeerde ik uit alle macht een begin van acceptatie te vinden. Geen langdurige ziekenhuisopname, geen lijdensweg, jij hebt zelf je boeltje gepakt toen het daarvoor tijd was, en hoewel plotseling, het was helemaal in jouw stijl. Allemaal rationele gedachten, maar ze geven me nu geen houvast, daarvoor is het nog te vroeg. Dan hoor ik in mijn hoofd opeens jouw stem: “Ik ben eigenlijk op zoek naar iemand die wandelende takken verkoopt.”